Op dit moment wordt de premie waaruit de WW-uitkeringen wordt bekostigd verdeeld over twee fondsen. De eerste is de sectorfonds voor de WW-uitkering over de eerste zes maanden, conform artikel 28 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De tweede is het Algemeen Werkloosheidsfonds voor de WW-uitkering ná die zes maanden (artikel 27 Wfsv). Werkgevers betalen dus premies aan deze twee fondsen.
Verschil in premie
De gedachte hierachter is dat sectoren met een hoog risico op korte werkloosheid, zoals de uitzendsector, een hogere WW-premie betalen dan andere. Deze wijze van heffing leidt er steeds meer toe dat bedrijven proberen ingedeeld te worden in de goedkoopst mogelijke sector.
Hogere premie
Daarnaast zijn er vijf sectoren waarin een hogere sectorpremie wordt geheven voor werknemers met een verhoogd risico bestaat. Zoals betaling van een uitkering wegens seizoenswerkloosheid (artikel 2.3 Besluit Wfsv). Hierin gaat het om de volgende bedrijfstakken:
- Agrarische bedrijven
- Bouwbedrijven
- Culturele instellingen
- Horeca
- Schildersbedrijven
Voor werknemers in deze beroepsgroepen met een dienstverband voor onbepaalde tijd geldt een lage premie. Zo ook voor hen die een contract hebben van een jaar. Voor alle andere werknemers geldt de hoge premie. Wanneer eerstgenoemde werknemers in het eerste jaar alsnog aanspraak maken op een WW-uitkering, is echter de hoge afdracht verschuldigd. En dit met terugwerkende kracht.Verandering per 1 januari 2020
Vanaf 1 januari 2020 vervalt de premie voor de sectorfondsen. Daarmee verdwijnt ook de premiedifferentiatie in de vijf bovengenoemde sectoren. Alle WW-uitkeringen worden genoemde datum bekostigd uit het Algemeen werkloosheidsfonds.
Voor de premie van het Algemeen werkloosheidsfonds wordt dan een premiedifferentiatie naar de aard van de arbeidsovereenkomst ingevoerd. Daarbij is een lage premie verschuldigd voor werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die geen oproep-overeenkomst is. Een hoge premie geldt dan voor alle andere werknemers (artikel 27 Wfsv).
Oproep-overeenkomsten
Volgens artikel 7:628a lid 9 van het Burgerlijk Wetboek is van een oproep-overeenkomst sprake indien de omvang van de arbeid per maand niet eenduidig is vastgelegd en/of de werknemer geen recht heeft op loon wanneer deze niet werkt.
Het verschil tussen de hoge en de lage premie zal vijf procent bedragen.
Zorg voor een overeenkomst
Zonder schriftelijke arbeidsovereenkomst is dus altijd de hoge premie verschuldigd. Ook wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die geen oproep-overeenkomst is. Mocht van dergelijke arbeidsovereenkomst nog geen schriftelijke vastlegging bestaan, zorg daar dan vóór 1 januari 2020 alsnog voor. Het voorkomt dat u zonder noodzaak een te hoge premie betaalt.
Enkele vragen
Is de werknemer verplicht mee te werken aan de schriftelijke vastlegging van een reeds bestaande arbeidsovereenkomst?
Een werknemer kan dus niet worden verplicht mee te werken aan een schriftelijke vastlegging. Maar als er over de inhoud geen verschil van mening is, heeft deze geen reden om niet mee te werken. Wanneer de werknemer in een dergelijk geval weigert, kan de werkgever een beroep doen op goed werknemersschap (artikel 7:611 BW). Een weigering zou tenslotte ook een extra belasting betekenen in de vorm van de hogere premie. De werkgever kan dan medewerking afdwingen. In ieder geval voor die delen waarover tussen partijen geen geschil bestaat.Inhoud schriftelijke vastlegging
Wat moet de schriftelijke vastlegging van de arbeidsovereenkomst tenminste bevatten?
Wanneer de omvang van de arbeid per dag, per week of per periode van vier weken eenduidig is vastgelegd, is ook aan die voorwaarde voldaan. Op voorhand is immers duidelijk hoeveel dagen of weken er in een maand zitten.
Afwijking van de wet
Wanneer een werknemer geen loon ontvangt wanneer een geen arbeid verricht wordt, is er een schriftelijke ‘afwijking van de wet’ vereist. Die schriftelijke afwijking hoeft niet alleen in de arbeidsovereenkomst te zijn omschreven. Ze kan ook in een CAO geregeld zijn. Hierin is sprake van een zogenaamde ‘negatieve voorwaarde’. De schriftelijke vastlegging gaat derhalve over:
- het feit dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan;
- het feit dat de arbeidsovereenkomst geen oproepovereenkomst is en derhalve op:
- de eenduidig vastgestelde omvang van de arbeid per dag, per week. per periode van vier weken of per maand;
- het feit dat niet is afgeweken van de wettelijke risicoverdeling ter zake van het hebben van recht op loon als niet gewerkt wordt.
Een schriftelijke vastlegging van de arbeidsovereenkomst die meer bevat dan bovenstaande, biedt ruimte voor discussies. Deze kunnen de ondertekening door de werknemer in de weg staan. In verband met betaling van de lage premie is het dus raadzaam de schriftelijke vastlegging tot de bovengenoemde onderdelen te beperken.
Omgezette contracten
Hoe zit het met schriftelijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is die zijn omgezet in contracten voor onbepaalde tijd?
Om in aanmerking te komen voor de lage premie moet volgens de nieuwe wet sprake zijn van ‘een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet zijnde een oproep-overeenkomst’. Er is niet uitdrukkelijk bepaald dat de schriftelijke vastlegging ook de onbepaalde tijd is moet bevatten. Het is daarom zeer goed verdedigbaar dat voldoende is dat de arbeidsovereenkomst schriftelijk is vastgelegd en dat uit de wet voortvloeit dat deze inmiddels voor onbepaalde tijd is aangegaan. Er bestaat over deze gevallen echter geen zekerheid. Wij adviseren dan ook te zorgen voor een schriftelijke vastlegging van de arbeidsovereenkomst, waarin wel bepaald is dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Nog vragen?
Mocht u ten aanzien van deze najaarstip nog vragen hebben, dan verwijzen we u graag naar Van Zijl advocaten, onze partner in juridische zaken: vanzijl-advocaten.nl.





